Keep it simple, stupid: low tech vs high tech

In alle discussies over nut en noodzaak om de milieu-impact van ons dagelijks leven te verkleinen, wordt soms veel verwacht van de technologie. Het huis-tuin-en-keuken-voorbeeld daarbij is de verlichting: in vrijwel alle westerse landen is de gloeilamp verruild voor de veel zuinigere LED-lamp. Op het gebied van transport hebben auto’s tegenwoordig motoren die véél minder brandstof gebruiken per kilometer dan vroeger. En ook op het gebied van verwarming zijn er grote stappen gezet, bekroond met het besluit van het kabinet om vanaf 2026 huiseigenaren te verplichten hun CV-ketel te vervangen door een hybride warmtepomp.
Maar toch. Hoewel we over technologie beschikken die veel efficiënter omgaat met energie dan vroeger, heeft dit niet geleid tot een vermindering van onze impact op de aarde. Hoe kan dat? En als technologie niet in staat is om onze totale milieu-impact te verminderen, wat dan wel?

Soms is het goed om terug te kijken op de geschiedenis. Voor de Industriële Revolutie lag de uitstoot van CO2 door fossiele brandstoffen in Nederland op een mooie 0,95 ton per persoon, of 2,87 miljoen ton in totaal.11Bron: Our World in Data, gebaseerd op Global Carbon Project. Vanaf 1870, het jaar dat de industrialisatie Nederland in haar greep kreeg, begon de uitstoot te stijgen, in een continue lijn. De stijging werd slechts onderbroken door de twee wereldoorlogen en de Grote Depressie.
Maar een jaar na de Tweede Wereldoorlog schoot de uitstoot alweer naar meer dan 3 ton per persoon. Vanaf 1959 kwam de CO2-uitstoot opnieuw in een stroomversnelling, toen in het Groningse Slochteren een aardgasveld werd ontdekt. Waar de uitstoot de voorgaande 30 jaar was gegroeid van 5 tot 6 ton per persoon (in totaal van 41 miljoen tot 67 miljoen ton), verdubbelde deze vanaf 1959 in 14 jaar tot meer dan 12 ton (!) per persoon (in totaal van 67 naar 165 miljoen toen). Pas vanaf 1979, het jaar van de tweede oliecrisis, begon de uitstoot weer te dalen, tot zo’n 9 ton per persoon in het afgelopen decennium. Dat is vergelijkbaar met het niveau van de jaren ‘60. De totale uitstoot in ons land ligt nog steeds rond de 160 miljoen ton per jaar.

De technologie die de industrialisatie mogelijk maakte heeft niet alleen voor meer welvaart gezorgd; ze ging ook ten koste van de aarde.

Wat kunnen we uit deze cijferbrij opmaken? Allereerst, dat de technologie die de industrialisatie mogelijk maakte, niet alleen voor meer welvaart heeft gezorgd. De ontwikkeling ging ten koste van de aarde. De vraag of dit ook anders gekund had is natuurlijk niet te beantwoorden. Feit is wel dat een andere weg in de geschiedenis nog nooit is voorgekomen.
Want, en dat is de tweede les die we uit de getallen kunnen trekken, hoewel technologie mogelijk een bijdrage geleverd heeft aan het terugbrengen van de CO2-uitstoot per persoon, is het niet gelukt om de totale uitstoot significant omlaag te brengen. En dat is het cijfer waar het uiteindelijk om gaat. Bovendien bevindt de uitstoot per persoon zich nog altijd ruim boven de limiet van 1 ton. En let wel, we hebben dan nog uitsluitend gekeken naar de CO2-uitstoot van fossiele brandstoffen, niet van de hele economie. Denk aan landbouwgrond, vee, en de productie van goederen om aan onze onstilbare consumptiedrang tegemoet te komen. Bovendien hebben deze zaken niet alleen via CO2-uitstoot een impact op onze leefomgeving. Er zijn natuurlijk andere broeikasgassen, maar ook materiaalkosten (schaarse mineralen) en ontbossing. Ook deze vormen van impact zorgen van aantasting van de aarde, waarvan de gevolgen soms zelfs groter zijn dan van CO2-uitstoot.

De derde les die we kunnen leren van de ontwikkeling van de CO2-uitstoot is dat alleen crises, zoals oorlogen, de uitstoot omlaag hebben kunnen brengen. Hoewel de technologie zich in een razend tempo heeft doorontwikkeld, hebben de oorlogen niet voor blijvende trendbreuken gezorgd. Zelfs de publicatie van het eerste rapport van de Club van Rome (1972), of al het progressief activisme van de jaren ‘80 en ‘90 zijn niet terug te lezen in de statistieken.

Dit fenomeen, dat de ontwikkeling van zuinige technologie niet zorgt voor een afname van de totale milieu-impact, staat bekend als de Jevons-paradox. Halverwege de 19e eeuw concludeerde de natuurkundige William Jevons al dat wanneer er een nieuwe manier was gevonden om hetzelfde te produceren met minder steenkool, het niet het verbruik van steenkool was dat afnam, maar de productie die toenam. Met andere woorden, wanneer mensen overstappen op duurzame energie, of dit nu zonnepanelen of windmolens betreft, dan vinden ze het minder erg om meer energie te verbruiken, want het is toch ‘duurzaam’.

Is dat erg?

Elke vorm van energieproductie gaat gepaard met CO2-uitstoot, maar ook met andere vormen van milieu-impact. Zo is de CO2-uitstoot van zonne-energie, wanneer de panelen eenmaal op je dak liggen, 0 kg. Voor aardgas is de CO2-uitstoot zo’n 1,88 kg per m3. Kijk je echter naar levenscyclus, dan is de CO2-uitstoot voor de productie van zonnepanelen 50 gram per kWh. Daarbij is zonne-energie ook nog eens een stuk minder efficiënt: slechts 15-22% van de energie die binnenkomt wordt omgezet in bruikbare elektriciteit. Voor aardgas is deze omzetting 60%, waarmee de uitstoot per kWh uitkomt op zo’n 200 gram. Als we dus allemaal overstappen op zonne-energie, en niet meer energie zouden gaan verbruiken, dan betekent dat een daling van 75% van een CO2-uitstoot van ons energieverbruik. Maar zelfs als we daarin zouden slagen, dan besparen we daarmee in het gunstigste geval slechts ruim 3 ton. En dan hebben we het nog niet gehad over de materiaalconsumptie, het landverbruik om de hoeveelheid zonnepanelen die nodig zijn om ons totale energieverbruik op te wekken kwijt te kunnen, en het afval dat overblijft wanneer de zonnepanelen ‘op’ zijn.

Om de klimaatdoelen op tijd te halen zou een technologische spurt nodig zijn, op een schaal en met een tempo die nog nooit eerder zijn voorgekomen.

De reductie in CO2 die technologische ontwikkeling kan brengen is dus onvoldoende gebleken. Daarnaast ligt het tempo van de technologische ontwikkeling over het algemeen laag. Om de klimaatdoelen op tijd te halen zou een technologische spurt nodig zijn, op een schaal en met een tempo die nog nooit eerder zijn voorgekomen (Keysser en Lenzen 2021). Het is zeer riskant om op zo’n wonder te hopen. Los daarvan is het ook een zeer kostbare aangelegenheid, want dit vraagt om een verzesvoudiging van de huidige investeringen in technologie. Kortom, we zullen niet alleen over moeten stappen op duurzame energie, maar we zullen ook onze energieconsumptie moeten beperken op een ‘low-tech’ manier.

Technologie zal ons niet beslissend helpen om onze impact binnen de noodzakelijke termijn te verminderen. Om werkelijk binnen de grenzen van de aarde te blijven zullen we onze levensstijl radicaal om moeten gooien. Dat hoeft niet per se te betekenen dat we genoegen moeten nemen met een lagere levensstandaard, maar vereist wel dat we andere consumptiekeuzes maken en kritisch nadenken over de toepassing van technologie. Zo zullen we niet alleen moeten overstappen op elektrisch rijden, we zullen vooral ook het aantal voertuigen moeten verminderen en de bestaande voertuigen beter benutten.

Met andere woorden, technologie kan alleen een significante bijdrage leveren aan het verminderen van onze impact op de aarde wanneer we ook ons gedrag aanpassen. 

Deel dit artikel:

Facebook
Twitter
LinkedIn